Draagt oma altijd een bril?

In oma’s vakantiehuisje hangt nog een kleutertekening van haar aan de muur. ‘Amai, hoe lang hangt dat hier al? Dit jaar ga ik eens een nieuwe maken.’

Gaandeweg tijdens onze reis ontstaan er allemaal kleine tekeningetjes van meisjes en vrouwen. Ze stelt voortdurend vragen: ‘Wat vind je van een groot voorhoofd?’ of ‘Staan die ogen nu ver uit elkaar?’ of ‘Wil je dat ze kuiltjes in haar wangen heeft?’ …

Eigenlijk omschrijft ze zo ook mensen als ze even niet op de naam kan komen: ‘Die ene met het grote voorhoofd’ of ‘Dat meisje met de lange wimpers’. Ik zeg: ‘Ik zie nooit neuzen, te ver uit elkaar staande ogen … ik zie mensen!’. ‘Dat komt omdat jij in taal, in woorden en in letters denkt en ik in beelden. Dat heeft mevrouw van Beeldtaal me verteld.’

Oma moet uiteindelijk in het midden komen. ‘Draagt oma eigenlijk altijd een bril?’ vraagt ze. ‘Euh, dat weet ik eigenlijk niet’, beken ik. ‘Weet je dat niet?!’ Ze is echt verontwaardigd. ‘Dat is wel je mama!’ En met het schaamrood op de wangen, denk ik in mezelf ‘Maar goed dat ik van taal en letters mijn beroep gemaakt hebt’. 

 
Volgende
Volgende

Lucyfair